Spectaculair
STELLENDAM/ROTTERDAM – Historicus Frits Loomeijer – voormalig directeur van het Visserijmuseum Vlaardingen en het Maritiem Museum Rotterdam - werkt aan een nieuw (dik) boek over de Nederlandse zeevisserij in internationaal perspectief in de periode 1895 (mechanisatie) tot 2020 (Brexit).
Vanuit een breder kader heeft Loomeijer al heel wat gezien en gelezen over het wel en wee van de kottervloot, maar wat hij vorige week tijdens een bezoek in Stellendam aan de Binnenhaven zag liggen voor onderhoud, om af te bouwen, in te tuigen, te schilderen en te repareren noemt Loomeijer zonder meer spectaculair. En in het licht van al het negatieve dat op de visserijsector afkomt ook bijzonder.
,,Padmos en Maaskant hebben het er maar druk mee. De dokken in Stellendam liggen vol met Fransen, Belgen en Nederlanders. Aan de kade een viertal nieuwbouwers in diverse stadia van afbouw. Op de kade de vrachtauto’s en bussen van talloze toeleveranciers zoals isoleerders, timmerlui, schilders, diesel- en hydrauliekmonteurs, elektriciens, tuigers en hangend aan de kraan, de krimpfoliemannen die de SL 26 van boven benaderen.’’
Wel en niet zo belangrijk
Hoe duidt Loomeijer de activiteit bij de scheepswerven en reuring in de sector? ,,Heel concreet. Een bedrijfstak kan alleen overleven met up to date materiaal. De vloot was dringend aan verjonging toe en in die zin waardeer ik het lef om nieuw te bouwen nadat er een paar jaar goed verdiend is. Echter, om nu een pure bokker nieuw te bouwen begrijp ik niet. Er speelt inderdaad veel. Niet alleen Brexit (veel gezeur, kostenverhogend maar uiteindelijk niet zo heel belangrijk), klimaatverandering en migrerende vissoorten (wel belangrijk), de Noordzee die in een industriepark verandert, of je het nu leuk vindt of niet, het gebeurt en is door de visserij als kleine bedrijfstak in vergelijking met de energiesector niet te stoppen (super belangrijk), teruglopende animo om te vissen (van wezenlijk belang, met name voor de kottersector), etc…, etc…
Maar uiteindelijk zijn het vier factoren die bepalen of visserij rendabel is en dus kan voortbestaan: visbestanden, de energiemarkt, arbeidsmarkt en afzet. Vooralsnog is er niets dat erop duidt dat aan de afzetkant grote problemen te verwachten zijn. Integendeel, de vraag is wereldwijd groter dan het aanbod en dat is al sinds mensenheugenis zo. Viskweek beïnvloedt dit tot nu toe niet wezenlijk.
De afhankelijkheid van de energiemarkt, vroeger de kolen, nu nog de olieprijs, straks waterstof (of…?) is sinds het begin van de mechanisering in de jaren 1890 van groot belang. Dat zal zo blijven. Energieverbruik (en dus ook uitstoot) per kilo vangst zal dus ook van zeer groot belang blijven en dat betekent dat je voortdurend moet vernieuwen in zowel voortstuwing/scheepsontwerp, verwerking en koeling/vriezen om in de pas te blijven lopen met kostenbeheersing en wet- en regelgeving.
De visserij-arbeidsmarkt wordt enerzijds steeds internationaler en anderzijds is steeds meer opleiding vereist om met steeds gecompliceerdere schepen te vissen en te verwerken. Daar hoort naast meer comfort en privacy aan boord hedendaags personeelsbeleid bij dat minder op traditionele en lokale structuren is gebaseerd en aangepast is aan internationale standaarden.
Wat betreft de visbestanden: in West-Europa hebben we in grote lijn een redelijk functionerend systeem wat de vis aangaat. Het leidt echter als een soort ‘bijproduct’ tot steeds verdergaande concentratie van quotabezit en dus accumulatie van kapitaal. Dat leidt tot verdergaande concentratie en verticale integratie in de keten. Of dit nog te stoppen is door het systeem te veranderen betwijfel ik. Of het goed of slecht is weet ik eigenlijk ook niet zo goed. Voor de kleinere visserman is het zeker bedreigend. Maar je hebt grote bedrijven nodig om de veranderingen die de visserij als zodanig bedreigen, het hoofd te kunnen bieden. Kijk naar wat de grote drie betekenen, ook voor de kottersector de laatste jaren.
Dit alles betekent dat je als bedrijfstak optimaal flexibel moet zijn of worden. Voor de individuele ondernemer betekent het dat je, als je nieuw bouwt, een schip bouwt dat voldoet aan randvoorwaarden die uit bovenstaande voortkomen. De flyshooters/twintrawlers die van stapel lopen voldoen daar heel aardig aan. Als je bijvoorbeeld de UK 153 volgt zie je dat die vorige maand nog zuidelijk voorbij Lands’ end viste en deze weken ter hoogte van Bergen (Noorwegen) zit. Voor een klein scheepje een ongelofelijk gebied. Dat had tien/vijftien jaar geleden niemand verwacht.
Het antwoord op structurele verandering in de visserij is altijd nog geweest: pas je aan, zoek andere vissoorten, andere visgronden, organiseer je bedrijf anders zodat het past in de huidige tijd.
Eindeloos blijven verzetten, zoals we in de kottersector toch veelal zien, leidt onherroepelijk tot ondergang.
Wat dat aangaat helpt het natuurlijk ook niet dat er op nauwelijks duizend Nederlandse vissers twee nationale kotterorganisaties zijn. Dan word je echt door niemand van buiten de sector serieus genomen.’’